Bij overlijden voor de pensioendatum ontvangt de partner van de deelnemer een levenslang partnerpensioen van 35% van het pensioengevend salaris. Daarnaast ontvangt de partner een tijdelijk partnerpensioen, tot aan de AOW-datum, ter hoogte van € 25.000,- per jaar. Kinderen van de deelnemer ontvangen bij overlijden van de deelnemer voor de pensioendatum een wezenpensioen ter hoogte van 20% van het pensioengevend salaris. Dit wezenpensioen wordt uitgekeerd tot de leeftijd van 25 jaar. Verdubbeling van het wezenpensioen vindt plaats voor volle wezen (kinderen waarvan beide ouders zijn overleden). Het partnerpensioen en het wezenpensioen wordt betaald vanuit de premie (zie ‘welke premie wordt ingelegd’).
Als het dienstverband eindigt, dan eindigt ook de dekking van het partnerpensioen en het wezenpensioen. Wel geldt een uitloopperiode. Deze uitloopperiode is maximaal 6 maanden en wordt beëindigd als er wordt deelgenomen aan een pensioenregeling bij een nieuwe werkgever. Als er direct na het einde van het dienstverband een WW-uitkering of ziektewetuitkering wordt ontvangen, dan duurt de uitloopperiode ook zo lang die uitkering wordt ontvangen. Na deze uitloopperiode kan er vrijwillig voor gekozen worden om de risicoverzekering voor het nabestaandenpensioen voort te zetten. De premie die hiervoor moet worden betaald, wordt dan vanuit het persoonlijk pensioenvermogen betaald.
Bij overlijden van een pensioengerechtigde, dus na de pensioendatum, ontvangt de partner een partnerpensioen uit het persoonlijk pensioenvermogen. Standaard is het partnerpensioen dan 70% van het pensioen dat de pensioengerechtigde zelf krijgt. De pensioengerechtigde kan hier echter, samen met zijn/haar partner, kiezen voor een andere hoogte. Er is voor eventuele kinderen die jonger zijn dan 25 jaar geen wezenpensioen meer verzekerd na pensioeningang.
Terug naar het bericht Afspraken sociale partners over nieuwe pensioenregeling bekend